Common Strong Dutch Verbs - Alphabetic List

50 Common Strong Verbs:
Alphabetic List - Patterns of Change
200 Strong Verbs:
Alphabetic List - Patterns of Change
100 Common Verbs:
Alphabetic List - 'Systematic' List

In the simple past tense, Dutch verbs have two forms: one for the singular, and one for the plural. For strong verbs, the plural adds ‑EN to the singular
The past participle is mostly used in the perfect tenses.

English List (Dutch below)
to ask  vragen - to appear, look like, 'seem'  lijken - to appear ('it turned out')   blijken - to be   zijn - to be (passive voice)   worden - to become   worden - to break, crack, rupture   breken - to bring  brengen - to buy  kopen - 'can,' to be able to  kunnen - to carry  dragen - to come  komen - to cut (with a knife)  snijden - to depart, leave  vertrekken - to do  doen - to drink  drinken - to drive // to ride  rijden - to eat  eten - to find  vinden - to get  krijgen - to give  geven - to go  gaan - to grab, seize  grijpen - to have  hebben - to hold  houden - to jump  springen - to know  (things) weten - to leave, depart  vertrekken - to let, allow  laten - to lie dow  n liggen - to lie, tell lies  liegen - to look  kijken - 'may,' to be allowed to  mogen - to move (yr body, items)  bewegen - 'must,' 'should.' have to  moeten - to pray  bidden - to pull  trekken - to read  lezen - to ride // to drive  rijden - to rub  wrijven - to say  zeggen - to search, look for  zoeken - to see  zien - 'shall, will' (for the future tense)  zullen - to sit  zitten - to slap, hit  slaan - to speak  spreken - to stand  staan - to start, begin  beginnen - to suffer  lijden - to swim  zwemmen - to think  denken - to understand, hear what is said  verstaan - to understand (things)  begrijpen - to fall  vallen - to walk  lopen - 'will, shall' (for the future tense)  zullen - to write  schrijven

English	infinitive	simple past singular	past participle
example:	to be	was	(I have) been
to start, begin	beginnen	begon	begonnen	2 ‑>
		wij begonnen
to understand (things)	begrijpen	begreep	begrepen	‑>
		wij begrepen
to move (yr body, items)	bewegen	bewoog	bewogen	‑>
	wij bewogen
to pray	bidden	bad	gebeden	‑>>
		wij baden
to appear ('it turned out')	blijken	bleek	gebleken	‑>
		wij bleken
to break, crack, rupture	breken	brak	gebroken	‑>>
	wij braken
to bring	brengen	bracht	gebracht	‑>>
to think	denken	dacht	gedacht	‑>>
to do	doen	deed	gedaan	‑>>
		wij deden
to carry	dragen	droeg	gedragen
to drink	drinken	dronk	gedronken	‑>>
to eat	eten	at	gegeten	‑>>
		wij aten
	(G inserted in the past participle)
to go	gaan	ging	gegaan	2 ‑>>
to give	geven	gaf	gegeven	‑>>
		wij gaven
to grab, seize	grijpen	greep	gegrepen	‑>
		wij grepen
to have	hebben	had	gehad	‑>>
		wij hadden
to hold	houden	hield	gehouden	‑>>
to look	kijken	keek	gekeken	‑>>
		wij keken
to come	komen	kwam	gekomen	‑>>
		wij kwamen
to buy	kopen	kocht	gekocht	‑>>
to be able to, 'can'	kunnen	kon	(gekund)	‑>>
	wij konden
	(D inserted in the past plural)
to get	krijgen	kreeg	gekregen	‑>>
		wij kregen
to let, allow	laten	liet	gelaten	‑>>
to read	lezen	las	gelezen	‑>>
		wij lazen
to lie (to say what is not)	liegen	loog	gelogen	‑>
	wij logen
to lie down	liggen	lag	gelegen	‑>>
		wij lagen
to suffer	lijden	leed	geleden	2 ‑>>
		wij leden
to appear, look like, 'seem'	lijken	leek	geleken	‑>
		wij leken
to walk	lopen	liep	gelopen	‑>>
to have to, 'must'	moeten	moest	gemoeten	‑>>
	(only a consonant change)
to be allowed to, 'may'	mogen	mocht	gemogen	‑>>
to drive, to ride	rijden	reed	gereden	‑>>
		wij reden
to write	schrijven	schreef	geschreven	‑>>
		wij schreven
to slap, hit	slaan	sloeg	geslagen	‑>
to cut (with a knife)	snijden	sneed	gesneden	‑>>
	wij sneden
to speak	spreken	sprak	gesproken	‑>>
		wij spraken
to jump	springen	sprong	gesprongen
to stand	staan	stond	gestaan	‑>>
to pull	trekken	trok	getrokken	‑>>
		wij trokken
to fall	vallen	viel	gevallen	‑>>
to understand, hear what is said	verstaan	verstond	verstaan	2 ‑>
to depart.leave	vertrekken	vertrok	vertrokken	2 3
		wij vertrokken 2 3
to find	vinden	vond	gevonden	‑>>
to ask	vragen	vroeg	gevraagd	‑>>
to know (things)	weten	wist	geweten	2 ‑>>
to be (passive voice) / to 'become'	worden	werd	geworden	‑>>
to rub	wrijven	wreef	gewreven
		wij wreven
	(W before R is pronounced as Dutch V)
to say	zeggen	zei	gezegd	‑>>
		wij zeiden
	D inserted in the past plural
to see	zien	zag	gezien	‑>>
		wij zagen
to be	zijn	was	geweest	‑>>
		wij waren
to sit	zitten	zat	gezeten	‑>>
		wij zaten
to search, look for	zoeken	zocht	gezocht	‑>>
'shall, will' (for the future tense)	zullen	zou	-	2 ‑>>
	wij zouden 2
to swim	zwemmen	zwom	gezwommen	‑>
		wij zwommen

email - Copyright © Marco Schuffelen 2024. All rights reserved. This material may not be published, broadcast, rewritten, redistributed, or hotlinked to.
Gij zult niet stelen 'Thou shalt not steal'