kennen	to know (people)		weten	to know (things)		gaan	to go
ik ken jij kent hij kent wij kennen jullie kennen zij kennen U kent	(I know) (you know) (he knows) (we know) (you know) (they know) (you know)		ik weet jij weet hij weet wij weten jullie weten zij weten U weet	(I know) (you know) (he knows) (we know) (you know) (they know) (you know)		ik ga jij gaat hij gaat wij gaan jullie gaan zij gaan U gaat 2	(I go) (you go) (he goes) (we go) (you go) (they go) (you go)	(you - singular) (you - plural) (you - polite)

• A single vowel will be short when followed by two or more consonants - (kennen)
  or when followed by a single consonant that is the end of the word - (ken)
• A single vowel will be long when it's the end of a word (except single 'e') - (ga)
  or (in the middle of a word) when followed by one consonant and another vowel - (weten)
  Because, when breaking up the word in syllables, that single consonant will go to the second syllable, leaving an open ending to the first syllable that makes its vowel long - (we-ten)

The beautiful dance of single and double vowels and consonants is an important feature of Dutch spelling. It is explained at length in many of my pages, like Vowels and Diphthongs Compared, the Adjectives section of Lesson 11, and the Plurals page.

The Verb Stem

Exceptions Regular:
If removing the -en would result in a stem ending in a single consonant preceded by a single vowel, then that single vowel will be doubled.
When removing the -en would result in a stem ending in a double consonant, then one of the consonants is dropped. (See Spelling Rules)
Examples:

Exceptions Regular:
In Dutch, 'v' and 'z' only occur before a vowel: in alll other positions they with change to 'f' or 's,' respectively
Examples:

Exceptions Irregular:
doen, zien - stem: doe, zie
gaan, staan - stem: ga, sta
zijn, hebben(to be, to have) - very irregular verbs, see below
zullen (future tense auxiliary verb) - irregular, see below
mogen, kunnen (to be allowed to, to be able to) - very irregular verbs, see below

Present Tense

danken	to thank		stemmen	to vote or to tune
ik dank jij dankt hij dankt wij danken jullie danken zij danken U dankt	(I thank) (you thank) (he thanks) (we thank) (you thank) (they thank) (you thank)		ik stem jij stemt hij stemt wij stemmen jullie stemmen zij stemmen U stemt	(I vote) (you vote) (he votes) (we vote) (you vote) (they vote) (you vote)

Third person singular alternates zij / ze ('she') and het / 't ('it') will take the same endings as hij ('he.')
hij - zij - het - 't
See also: Personal Pronouns

In question mode and in some sentence structures the verb will precede the personal pronoun; in those cases, for second person singular (je, jij) the 't' will be dropped. (Only in the present tense.)
dank jij? - stem jij?

If there's a consonant at the end of the stem, a preceding single vowel is short: then that consonant at the end is usually doubled for the -en in the plural.

Exceptions:
A few verbs are irregular, like zijn en hebben >>
A few common Dutch verbs have a short vowel in the singular and a long vowel in the plural, either in the present or in the past tense, or in both. For instance: komen >>

Dutch verbs with a stem ending in T do not add an extra T for the second and third person singular:
zitten: ik zit, jij zit, hij zit >> (to sit)
weten: ik weet, jij weet, hij weet >> (to know things)
praten: ik praat, jij praat, hij praat >> (to talk, to chat)
more examples: eten (to eat) - wachten (to wait) - moeten (to have to, 'must')
Dutch verbs with a stem ending in D do add a T for the second and third person singular (it's a problem for many Dutchmen too) - but it does not change the pronunciation because D at the end of a word is pronounced as T, and DT is pronounced as T:
worden: ik word, jij wordt, hij wordt >> (to become/the passive) - hear: ik word - hij wordt 2
vinden: ik vind, jij vindt, hij vindt >> (to find)
bidden: ik bid, jij bidt, hij bidt: >> (to pray)
more examples: snijden (to cut with a knife) - lijden / leiden (to suffer / to lead) - rijden (to drive; to ride)

Past Tense

Strong Verbs
vragen	to ask		rijden	to drive or to ride
ik vroeg jij vroeg hij vroeg wij vroegen jullie vroegen zij vroegen U vroeg	(I asked) (you asked) (he asked) (we asked) (you asked) (they asked) (you asked)		ik reed jij reed hij reed wij reden jullie reden zij reden U reed	(I drove) (you drove) (he drove) (we drove) (you drove) (they drove) (you drove)
vroeg jij?	(did you ask?)		reed jij?	(did you drive?)

Weak Verbs
'kofschip' type			'non-kofschip' type
danken	to thank		stemmen	to vote
ik dankte jij dankte hij dankte wij dankten jullie dankten zij dankten U dankte	(I thanked) (you thanked) (he thanked) (we thanked) (you thanked) (they thanked) (you thanked)		ik stemde jij stemde hij stemde wij stemden jullie stemden zij stemden U stemde	(I voted) (you voted) (he voted) (we voted) (you voted) (they voted) (you voted)
dankte jij?	(did you thank?)		stemde jij?	(did you vote?)

Two Examples, Various Exceptions (Recapitulation)

simple present			simple past
geven	to give		geven
ik geef jij geeft hij geeft wij geven jullie geven zij geven U geeft	(I give) (you give) (he gives) (we give) (you give) (they give) (you give)		ik gaf jij gaf hij gaf wij gaven jullie gaven zij gaven U gaf	(I gave) (you gave) (he gave) (we gave) (you gave) (they gave) (you gave)
geef jij?	(do you give?)		gaf jij?	(did you give?)

'Komen' (to come) has different vowel lengths for singular and plural in both the present and in the past tense.

ik kom jij komt hij komt wij komen jullie komen zij komen U komt

(I come) (you come) (he comes) (we come) (you come) (they come) (you come)

ik kwam jij kwam hij kwam wij kwamen jullie kwamen zij kwamen U kwam

(I came) (you came) (he came) (we came) (you came) (they came) (you came)

Hebben (to have) en Zijn (to be)

present tense
hebben	to have		zijn	to be
ik heb jij hebt hij heeft wij hebben jullie hebben zij hebben U heeft	I have you have he has we have you have they have you have		ik ben jij bent hij is wij zijn jullie zijn zij zijn U bent	I am you are he is we are you are they are you are
'U hebt' is also said.
past tense
ik had jij had hij had wij hadden jullie hadden zij hadden U had	I had you had he had we had you had they had you had		ik was jij was hij was wij waren jullie waren zij waren U was	I was you were he was we were you were they were you were

The Perfect Tense

The past participle is usually formed by prefixing the verb stem with ge-, and adding an ending:

• -t for stems of weak verbs ending in (t) k, f, s, ch or p ('t kofschip)
• -d for stems of weak verbs ending in other letters
• verb stems already ending in -d or -t do not add an extra d or t
• -en for strong verbs. The strong verb stem may have the same vowel as in the simple past or in simple present, or it may be a different vowel.
• There are many exceptions, like strong verbs that take -d or -t and/or have an additional change.

English			Dutch infinitive			simple past			perfect tense
to have			hebben			ik had			ik heb gehad
to be			zijn			ik was/wij waren			ik ben geweest
to know			kennen			ik kende			ik heb gekend
to know			weten			ik wist			ik heb geweten
to thank			danken			ik dankte			ik heb gedankt
to vote			stemmen			ik stemde			ik heb gestemd
to ask			vragen			ik vroeg			ik heb gevraagd
to drive, to ride			rijden			ik reed			ik heb/ben gereden
to give			geven			ik gaf/wij gaven			ik heb gegeven
to come			komen			ik kwam/wij kwamen			ik ben gekomen
to walk			lopen			ik liep			ik heb/ben gelopen
to go			gaan			ik ging			ik ben gegaan
to get			halen			ik haalde			ik heb gehaald
to pray			bidden			ik bad/wij baden			ik heb gebeden
to take			nemen			ik nam/wij namen			ik heb genomen
to bring			brengen			ik bracht			ik heb gebracht
to think			denken			ik dacht			ik heb gedacht
to eat			eten			ik at/wij aten			ik heb gegeten
to honor			eren			ik eerde			ik heb geëerd *

More Exceptions

to promise			beloven			ik beloofde			ik heb beloofd
to pay			betalen			ik betaalde			ik heb betaald
to acknowledge			erkennen			ik erkende			ik heb erkend
to believe			geloven			ik geloofde			ik heb geloofd
to repeat			herhalen			ik herhaalde			ik heb herhaald
to discover			ontdekken			ik ontdekte			ik heb ontdekt
to forget			vergeten			ik vergat			ik ben vergeten

Some verbs form compound words with other prepositions; those verbs often (but not always) split up in the simple tenses. In the past participle of these splitting compound verbs, the ge- is usually inserted between the preposition and the basic verb.
Unfortunately, sometimes these prepositions do not split from the verb, and then no ge- is inserted for the past participle.
It looks to me like the compound verbs that have the stress on the preposition do split up, while the compound verbs with the stress on the basic verb do not split up.

English		Dutch infinitive		simple present		simple past		perfect tense
to leave behind		achterlaten		ik laat achter		ik liet achter		ik heb achtergelaten
to retrieve, find out		achterhalen		ik achterhaal		ik achterhaalde		ik heb achterhaald
~to pursue		achtervolgen		ik achtervolg		ik achtervolgde		ik heb achtervolgd
to collect, pick up		afhalen		(ik haal af)		ik haalde af		ik heb afgehaald
to await, wait for		afwachten		(ik wacht af)		ik wachtte af		ik heb afgewacht
to take along		meenemen		ik neem mee		ik nam mee		ik heb meegenomen
to go into hiding		onderduiken		ik duik onder		ik dook onder		ik ben ondergedoken
to maintain		onderhouden		(ik onderhoud)		ik onderhield		ik heb onderhouden
to persuade		overhalen		ik haal over		ik haalde over		ik heb overgehaald
to convince		overtuigen		ik overtuig		ik overtuigde		ik heb overtuigd
to advance (money)		voorschieten		(ik schiet voor)		ik schoot voor		ik heb voorgeschoten
to show, demonstrate		voordoen		ik doe voor		ik deed voor		ik heb voorgedaan

Notice that most of the English verbs in this list are of French and Latin origin, while Dutch uses basic (Germanic) verbs with (Germanic) prepositions.

schoonmaken 2 3 to clean
opruimen to tidy up, clear

schoonaken to clean ik maak schoon I'm cleaning wij maken schoon we're cleaning ik maakte schoon I cleaned wij maakten schoon we cleaned ik heb schooongemaakt I have cleaned >>

opruimen to clear ik ruim op I'm clearing wij ruimen op we're clearing ik ruimde op I cleared wij ruimden op we cleared ik heb opgeruimd I have cleared

The Past Perfect Tense

The Future Tense

ik zal jij zult hij zal wij zullen jullie zullen zij zullen U zult	(I will/shall) (you will) (he will) (we will/shall) (you will) (they will) (you will)		zal ik? zul jij? zal hij? zullen wij? zullen jullie? zullen zij? zult U?	(will/shall I?) (will you?) (will he?) (will/shall we?) (will you?) (will they?) (will you?)
'Jij zal' 2 and 'zal jij?' are acceptable variations.
Conditional Tense ('Future Past')
ik zou jij zou hij zou wij zouden jullie zouden zij zouden U zou	(I would) (you would) (he would) (we would) (you would) (they would) (you would)

The Passive Voice

ik word jij wordt hij wordt wij worden jullie worden zij worden U wordt	(I am) (you are) (he is) (we are) (you are) (they are) (you are)		word ik? word jij? wordt hij? worden wij? worden jullie? worden zij? wordt U?	(am I?) (are you?) (is he?) (are we?) (are you?) (are they?) (are you?)
ik werd jij werd hij werd wij werden jullie werden zij werden U werd	(I was) (you were) (he was) (we were) (you were) (they were) (you were)

The perfect tense of 'worden' uses 'zijn' (to be) - and the 'geworden' is usually dropped.
ik ben geschopt I have been kicked
Note the different use of 'is' in English and Dutch in the following sentences:
he is stung by a wasp hij wordt door een wesp gestoken!
he has been stung by a wasp hij is door een wesp gestoken

'Worden' is also used in the sense of 'to become:'
"Wat wil je later worden?" What are you going to be when you grow up?
Wat is er van hem geworden? 2 Whatever became of him?
't Wordt donker It is getting dark

The Imperative

(de) gebiedende wijs 2 3 .

stem ...

Zwijg! 2	Be silent! (Don't speak! Shut up!)
Luister! 2	Listen!
Hoor!	Hear! (Hark!)
Kom terug! 2	Come back!
Haal diep adem.	Take a deep breath.
Verroer je niet!	Don't move! ('yourself')
Neem de tweede weg rechts.	Take the second road to the right.
Kook de aardappels zeventien minuten.	Boil the potatoes for 17 minutes.
Ga direct naar huis! 2	Go home immediately!
Doe alsjeblieft de deur dicht! 2	Please close the door!
Geef 't goede voorbeeld.	[Give] Set the right example
Zeg het voort 2 Zegt het voort 2	Pass it on (a message) Pass it on (a message) - a rare example of the plural imperative

Verbs as Nouns and Adjectives

Het eten van varkensvlees is verboden			Eating pork is not allowed.
Het drinken van alcohol is toegestaan			Drinking alcohol is allowed.

Adding a '-d(e)' ending to the verb infinitive will make it into an adjective of the ongoing action of the verb; the past participle can be used as an adjective of when the verb's action is finished ('e' in endings.)

'zinken' 'to sink' is a strong verb:

zinken to sink

-

zonk sank

-

gezonken sunk

het schip zinkt	the ship is sinking
het zinkende schip	the sinking ship
het schip is gezonken	the ship has sunk
't schip - het is gezonken	the ship - it has sunk
het gezonken schip	the sunken ship
het zinken van het schip	the sinking of the ship

het verwoorden 2	the phrasing, putting into words
Het eten van varkensvlees is verboden	Eating pork is not allowed.
Het drinken van alcohol is toegestaan	'Drinking alcohol is permitted'

de aardappels koken			the potatoes are [boiling] cooking
de kokende aardappels			the boiling potatoes
de aardappels zijn gekookt			the potatoes have been [boiled] cooked
de gekookte aardappels			the [boiled] cooked potatoes

het naderend onheil			the approaching disaster
het gesproken boek			the [spoken] audio book
een sprekend voorbeeld			a telling example
de zangeres lacht			the lady singer laughs
de lachende zangeres			the laughing singer

Only in a few expressions (that are already becoming obsolete) the stem + de adjective is found with zijn (to be):

hij was druk doende			he was busy [doing]
wat is er gaande?	2		What's going on?

The Continuous

I'm thinking of a present	-	Ik zit te denken aan een cadeau -
I was thinking of ...	-	Ik zat te denken aan ... -
I was waiting for a phone call	-	Ik zat te wachten op een telefoontje -
I was waiting for ...	-	Ik zat te wachten op ... -
They were sleeping	-	Ze lagen te slapen -
He was talking to Pete	-	Hij stond te praten met Piet -
He was talking to ...	-	Hij stond te praten met ... -
He is swearing, cursing out	-	Hij loopt te schelden -

to sit, to be sitting	zitten	ik zit	wij zitten	ik zat	wij zaten	ik heb gezeten	2 more
to lie (like, in bed)	liggen	ik lig	wij liggen	ik lag	wij lagen	ik heb gelegen	more
to stand, to be standing	staan	ik sta	wij staan	ik stond	wij stonden	ik heb gestaan	2 more
to walk	lopen	ik loop	wij lopen	ik liep	wij liepen	ik ben/heb gelopen	2 more

Occasionally, you may find aan het + verb infinitive:

ik ben aan 't koken

I am cooking (preparing food) (Dutch koken means both 'to boil' and 'to cook, prepare food.')

Irregular and Confusing Verbs

mogen	(to be allowed to - 'may')		kunnen	(to be able to - 'can')
ik mag jij mag hij mag wij mogen jullie mogen zij mogen U mag	(I 'may') (you 'may') (he 'may') (we 'may') (you 'may') (they 'may') (you 'may')		ik kan jij kunt hij kan wij kunnen jullie kunnen zij kunnen U kunt	(I 'can') (you 'can') (he 'can') (we 'can') (you 'can') (they 'can') (you 'can')
'Jij kan' en 'U kan' is also correct.
mag jij?	(are you allowed to?)		kun jij?	(are you able to?)
ik mocht jij mocht hij mocht wij mochten jullie mochten zij mochten U mocht	(I was allowed) (you were allowed) (he was allowed) (we were allowed) (you were allowed) (they were allowed) (you were allowed)		ik kon jij kon hij kon wij konden jullie konden zij konden U kon	(I 'could') (you 'could') (he 'could') (we 'could') (you 'could') (they 'could') (you 'could')

In long verbs, we may find a verb stem already ending in a syllable with voiceless E: that voiceless E is not going to change - neither a double E for a long E, nor will the final consonant be doubled.

English	Dutch infinitive	simple present singular	simple present plural	simple past singular	simple past plural	perfect tense
to shop	winkelen	ik winkel	wij winkelen	ik winkelde	wij winkelden	ik heb gewinkeld
to walk, to hike	wandelen	ik wandel	wij wandelen	ik wandelde	wij wandelden	ik heb/ben gewandeld
Compare:
to split; to share	delen	ik deel	wij delen	ik deelde	wij deelden	ik heb gedeeld
to divide, apportion	verdelen	ik verdeel	wij verdelen	ik verdeelde	wij verdeelden	ik heb verdeeld		2
to tell, relate	vertellen	ik vertel	wij vertellen	ik vertelde	wij vertelden	ik heb verteld		2

The English verbs 'to lie' and 'to lay' are confusing to some people; in Dutch there is a similar problem:

to lie (like, in bed)	liggen	ik lig	wij liggen	ik lag	wij lagen	ik heb gelegen	>>
to lay (like, to put)	leggen	ik leg	wij leggen	ik legde	wij legden	ik heb gelegd	2
to lie (to say what's not)	liegen	ik lieg	wij liegen	ik loog	wij logen	ik heb gelogen

Marco Schuffelen - email
copyright © 1999-2006 Marco Schuffelen - All rights reserved. This material may not be published, broadcast, rewritten, redistributed, or hotlinked to.
Don't be a dief (thief) - dievegge (female thief) - diefstal (theft) - stelen (to steal) - heler (dealer in stolen goods) - hear Dutch - 2