Hear Dutch Here — Learn Dutch There's never been a better time	100% Free	Guide to the Website Full Site Map - Mobile

Words, Vocabulary - Spelling and Pronunciation

Shorts - Verbs - Word Order - Exercises - 2 - MX

Lessons - Programs - Read and Listen to Dutch

Find Dutch words: Dutch List - English to Dutch

or:

my site

Facebook page

bicycles

weather

animals

trees

electricity

buildings

>>

Dutch Everyday: Traffic and Transportation 2 <<1

de / het / 't

(the)

een, 'n

- 2

(a, an)

één

(one)

(het) verkeer (traffic) - (het) vervoer (transportation) - openbaar vervoer (public transportation)

(de) bus

(de) bus

(de) bus

(de) vrachtauto

= (de) vrachtwagen

(de) auto

(de) tram

(de) trein

(de) trein

(de) spoorwegovergang

(de) roeiboot

(het) schip

(het) bootje

(het) vliegtuig

(de) auto
(de) vrachtwagen
(de) bus
(de) tram
(de) trein
hear

(car)
(truck)
(bus)
(streetcar)
(train)

(de) boot
(het) schip
(het) vliegtuig
hear - 2

(boat)
(ship)
(airplane)

(de) benzine
(de) diesel
(de) olie
hear

(gasoline)
(diesel)
(oil)

verkeer

(auto's

)

(de) rotonde

(De) 'tram'

is an English word, it is pronounced with English A.
(De) metro

2 is 'the subway, the underground.' The word is from French. The Amsterdam and Rotterdam subways were only built in the 1960s and 70s - De Ondergrondse

was the resistance movement in WWII German-occupied Holland, also: Het Verzet

2 3
(Het) benzinestation

('gas station') often is pronounced a bit lazier, less precise, as "Benzinestasjon"

- the TI turning into SJ, and the A goes from long to short.
(Het) busstation

2 ('bus terminal') - (de) bushalte

('bus stop') - (de) halte

2 ('bus or streetcar stop') - (de) dienstregeling

2 ('bus, train etc. schedule')
(Het) station

2 (stasjon) ('train station') - (het) stationnetje

2 ('small train station') - (het) perron

('platform' on train station)
'Police station' is (het) politiebureau

(Het) loket

('counter') - (het) kaartje

2 ('ticket') - naar

('to') (de) bestemming

2 ('destination')
But: (de) bekeuring

2 ('ticket, fine')
(de) taxi

2 3 ('cab, taxi') - (de) fooi

('tip')

(de) chipkaart

('electronic pass card
for public transportation,'
'fastpass')

Ik zit in de trein

2 3 4 I'm on a train
The 'barrier boom,' the moving pole that swings down to block the road at for instance railroad crossings and borders is called (de) slagboom

2 3 (plural: slagbomen

2)
A barrier at a railroad crossing can also be called (de) spoorboom

2 3
de spoorbomen gaan dicht

('the railway barriers are closing')
de spoorbomen gaan open

('the railway barriers are opening')
(De) boot

('boat') is smaller than (het) schip

('ship.') (De) zeilboot

- 2 ('sailboat') is for sport and holds usually only a few people, while (het) zeilschip

('sailing ship') is one of those tall ships that sailed the seven seas (de zeven zeeën

2) from the 16th to the 19th Century.
Now the plural of (het) schip

('ship') is schepen

('ships') and the diminutive is (het) scheepje

('little ship.') A few of the old, old words have irregularites like that. To make it even more interesting, medieval towns had law officers called schepenen

- singular (de) schepen

. The council of Schout en Schepenen

was both a police department and a court of justice. We still find that word (de) schout

2 in schout-bij-nacht

('rear admiral.')
(het) rijexamen

2 ('driving test') - (het) rijbewijs

2 3 ('driver's license')
schakelen

2 3 ('to shift, change gears') - remmen

('to brake')
(de) handrem

('parking brake') - (de) reserveband

('spare tire')
(de) file (Fr.)

('traffic jam') - (de) spits

('rush hour')
(de) snelweg

'highway, expressway' - (de) afrit

2 3 'off-ramp, exit'
(de) bestuurder

'(car) driver' - (de) chauffeur (French)

2 ('professional driver')
automobilisten

2 3 ('drivers, motorists' - or generally, 'people in cars')
(de) tegenligger

2 3 4 5 (['lying- against'] - 'oncoming traffic')
The truck picture is by Siem & Monique Sipma

(het) kruispunt 2	intersection
(de) botsing 2	crash, collision
(het) ongeluk 2	accident
(de) politie 2	police
(de) politieman 2	policeman
(de) snelheid 2	speed
(de) blikschade	minor car body damage
emergency preparedness

rijden	(to drive; to ride)
rijden ik rijd jij rijdt hij rijdt wij rijden jullie rijden zij rijden U rijdt	(to drive; to ride) (I drive) (you drive) (he drives) (we drive) (you drive) (they drive) (you drive)		rijden ik reed jij reed hij reed wij reden jullie reden zij reden U reed	(to drive; to ride) (I drove) (you drove) (he drove) (we drove) (you drove) (they drove) (you drove)
ik heb gereden ik ben gereden		I have driven/ridden

In the perfect tense >> verbs of motion take 'zijn' when a destination is mentioned, but 'hebben' when it's about the motion itself:

ik heb een uur gefietst 2	I rode a bike for an hour
ik ben naar Veenendaal gefietst 2	I rode a bike to Veenendaal
ik heb een uur gelopen 2	I walked for an hour
ik ben naar huis gelopen 2	I walked home

ik rijd te hard 2	I'm driving too fast
je reed te langzaam 2	you were driving too slow
ik reed heel langzaam naar huis 2	I drove/rode home very slowly
hij reed achteruit de garage in 2	he drove backwards into the garage
Ga je met de auto? 2	Are you going by car?

woon je ver van je werk?	do you live far from where you work?
ga je op de fiets naar je werk?	do you ride your bike to work?
kun je op de fiets naar je werk? 2	can you ride a bike to work?

verkeer van rechts heeft vaak voorrang 2 3	traffic from the right often has the right of way
neem de tweede weg rechts	take the 2nd road to the right
neem de tweede weg links en dan de derde weg rechts	take the 2nd road to the left and then the 3rd to the left
ga bij 't kruispunt rechts	take a right at the intersection
sla linksaf op 't kruispunt 2	turn left on the intersection
bij 't kruispunt rechtdoor	go straight at the intersection
aan het eind van de straat gaan we rechtsaf	At the end of the street we'll go right
't Is twee uur rijden 2	It's [2 hours' driving] a 2-hour drive
(de) omweg 2	detour
't Is om 2	It's a detour, it's not the shortest way
de verkeerde weg inslaan 2 3 4 5	[turning into the wrong road] make a wrong turn

Hij is z'n rijbewijs voorgoed kwijt 2 3 4	He lost his driver's license 'for good,' it was suspended indefinitely
Ik was kwaad omdat ik weer voor m'n rijexamen gezakt was 2	I was angry because I failed the driving test again
Wat is dat voor een auto? 2	What [kind of] brand of car is that?
Het is een Spijker	It's a Spijker (rare Dutch car brand)
Het is een Daf	It's a Daf (discontinued Dutch car brand)

The 'Daf'

2 was a Dutch car brand of the 1950s and 60s, later bought by Volvo (the Volvo 343 would have been the Daf 77)
van Doorne's AutomobielFabriek

2
The DAF had a unique automatic gears system, called 't Pientere Pookje

('the clever stick-shift') in advertising.
The 'Spijker'

(also written as 'Spyker') was a Dutch car of the early days of the automobile - (de) spijker is a carpentry nail.

More Talking about Travel

[arrows pointing left, straight, right and back]

links	left
rechts	right
rechtdoor	(going) straight
terug	back
As directions, you could also say:
linksaf	left
rechtsaf	right

vooruit	forward
achteruit	backward

[arrows along a road pointing forward and back]

richting aangeven

2 3 to indicate, signal direction (in traffic)

[road, from the window of a driving car]

(de) weg

(de) richtingaanwijzer

2
= (de) wegwijzer

Rij jij of rij ik?"

2 3
[Are you driving or am I?] Who's driving?
- what an exasperated driver can say to passengers who criticize his driving.

(het) stoplicht

	rood	red

	oranje	orange

	geel 2 3	yellow

	groen	green

Als het licht rood is moet je stoppen. 2	When the light is red you have to stop.
Als het licht rood wordt moet je stoppen. 2	When the light turns red you have to stop.
Als het licht groen is mag je doorrijden. 2	When the light is green you may drive on.
Toen het licht groen werd reden we weg. 2	When the light turned green we drove off.
Note that in the lines above the working verb is placed before the subject - Dutch does that after statements that indicate time, place or a condition >>
Het licht werd groen en we reden weg. 2	The light turned green and we drove off.
De bliksem is zeker ingeslagen 2 3	'Lightning must have struck' (said when a traffic light takes long to change)

Deze auto hier	'This car here'
Die auto daar	'That car over there'
Dit is mijn auto	'This is my car'

Heb je een auto?	'Do you have (own) a car?'
Heeft Jan een auto? 2 3	'Does John have (own) a car?'
Ga je met je eigen auto?	'Will you take your own car?'
Hij stapte uit de auto	'He [stepped] got out of the car'

Hadden jullie pech?

means literally 'Did you (guys) have bad luck?' but it usually refers to car trouble: 'Did your car break down?'
Had je een lekke band?

'Did you (singular) have a [leaking] flat tire?'

(het) benzinestation

'The gas is finished, we're out of gas' bijna

2 'almost'
Ik vergat te tanken

I [forgot] had forgotten to get gas, fill the tank)

(de) stoomwals

(de) kraanwagen

(de) Citroën (Fr.)

2 3 - "de lelijke eend"

(het) benzinestation

(de) wagen is an old-fashioned or jocular word for 'car,' but it's also found in many 'truck,' 'van' 'carriage' or 'cart' compound words, like (de) vrachtwagen 'truck' and (de) kraanwagen 2 'tow truck' already mentioned above

(de) bestelwagen 2	delivery van
(de) boevenwagen 2	'black Maria,' van for transporting criminals
(de) verhuiswagen	moving truck ‑>>
(de) vuilniswagen	garbage truck
(de) ziekenwagen 2	ambulance
also: (de) ambulance (French)

paard-en-wagen 2	horse carriage
(de) zeilwagen	sailing cart
(de) hooiwagen 2	'hay cart,' also: Daddy Longlegs spider
(de) kinderwagen	baby carriage
(de) wandelwagen 2	stroller
(het) winkelwagentje 2	shopping cart

(het) woonerf 2 residential area with limited car access
Official Dutch street and road types:
(de) stroomweg 2 4 5 6 7 [flow road] ~highway
(de) gebiedsontsluitingsweg 2 3 [general areas access road] ~road
(de) erftoegangsweg 2 3 4 [residential areas access road] ~street

beauty

>>

email - Copyright © Marco Schuffelen 2008. All rights reserved. This material may not be published, broadcast, rewritten, or redistributed.
Don't be a dief (thief) / dievegge (female thief) - diefstal (theft) - stelen (to steal) - heler (dealer in stolen goods) - hear Dutch - 2